woensdag 10 januari 2018

Zep-Tepi

Het begin van een cyclus

… en ze moeten dienen tot tekenen en voor [het vaststellen van] tijdperken en dagen en jaren
Genesis 1:14

1. De schachten van de Piramide van Cheops 

In maart 1993 werd de Duitse technoloog, Rudolf Gantenbrink, op verzoek van de egyptologen die de piramiden beheren, ingezet om het vochtprobleem in de Grote Piramide te onderzoeken. Daarvoor moest hij diep in de piramide zijn. Hij liet een robotje, Upuaut 2 (Oudegyptisch voor opener der wegen) met camera en al in de ongeveer 20 cm2 grote zuidschacht van de Koninginnekamer omhoog rijden.

Aanvankelijk was er niets bijzonders te zien, maar na ongeveer 70 meter werden de wanden, die aanvankelijk grof uitgehakt leken, tot zijn grote verbazing mooi wit gladgeschuurd. En helemaal tot zijn verbazing stuitte hij vervolgens op een wit gepolijst deurtje met koperen handvaten dat van bovenaf in een richel leek neergelaten. Zou dit de geheime kamer zijn die Farao Cheops volgens de Westcar-papyrus van Berlijn in zijn piramide wilde hebben? Toen hij achteraf naging hoever de robot de schacht in was gegaan, bleek hij ruim voorbij de hoogte van de Koningskamer te zijn gekomen.

Figuur 1.
Dwarsdoorsnede van de piramide van Cheops
Dit, in combinatie met de gepolijste wanden en het geheimzinnige deurtje, haalde de voorpagina's van alle grote kranten in de hele wereld. Het bewijs was geleverd: de Koninginnekamer was niet 'zomaar' gebouwd, evenals de schachten, of beter, de schachten waren niet voor ventilatie doeleinden bedoeld, zoals sommigen egyptologen hadden geopperd. Ook waren de schachten niet achteraf aangebracht, zoals voorheen was aangenomen, maar ingenieus meegebouwd met de piramide, wat een hoogstaande bouwkundige en meetkundige bekwaamheid van de bouwers en architecten verraadde. Jammer genoeg mocht Gantenbrink zijn robot niet nogmaals in de zuidschacht van de Koninginnekamer laten gaan om vervolgens achter het deurtje te kijken, wat volgens hem een koud kunstje was. Daarop moest de wereld wachten tot vorig jaar. En wat bleek: de kamer achter de schacht was slechts een lege verlenging van de schacht, gevolgd door nog een deur... 

Gantenbrink is met zijn robotje ook in de andere drie schachten van de Grote Piramide geweest, maar mocht daar geen beelden van publiceren, enkel zijn meetgegevens zoals de lengten van de schachten en de hoeken die ze maken ten opzichte van de basis van de piramide. Daarnaast heeft hij in de noordschacht van de Koninginnekamer een stuk hout gevonden, dat hij weer gemakkelijk uit deze schacht zou hebben kunnen halen en waar aan de hand van een C-14 onderzoek de leeftijd van zou kunnen worden vastgesteld. En wie weet: de leeftijd van de piramide zelf. Helaas mocht hij opnieuw niet nogmaals deze schacht ingaan, bleef het stuk hout zitten waar het nu nog steeds zit en werd Rudolf Gantenbrink spoedig daarna van zijn taken ontheven.

 2. Het Orion mysterie  

Als het geen ventilatieschachten waren, wat zou dan de functie van de schachten van de Piramide van Cheops kunnen zijn? Velen vroegen zich dit na de ontdekkingen van Gantenbrink af. En velen gingen opzoek naar een antwoord. 

Nog in hetzelfde jaar van Gantenbrinks ontdekking publiceerden Bauval en Gilbert hun boek Het Orion Mysterie. In dit boek beschrijven ze enkele radicale nieuwe theorieën over de piramiden van Egypte. Met name behandelden ze de piramiden van Gizeh, hun relatie met het sterrenbeeld Orion en de schachten van de Piramide van Cheops, die volgens Bauval en Gilbert niet slechts ventilatieschachten waren, maar zogenaamde sterrenschachten. Ze stonden op bepaalde tijdstippen precies op voor de oude Egyptenaren belangrijke sterren gericht en hadden een duidelijk omschreven (rituele) functie. 

Reeds in 1982 had Robert Bauval zijn nu alom geaccepteerde relatie tussen de drie Piramiden van Gizeh en de drie sterren van de riem van Orion geformuleerd. Jarenlang had hij via brieven en artikelen met veel enthousiasme over deze connectie met egyptologen gecommuniceerd, maar reacties waren lauw of bleven uit. Bauval was geen officiële egyptoloog en de archeologen die zich wel zo mochten noemen, hadden niet genoeg verstand van astronomie om deze nieuwe theorieën op juistheid te kunnen controleren. Bauval was een bouwkundig ingenieur en veel egyptologen raadden hem aan dat hij beter kon proberen een goed ingenieur te worden dan zich te storten in het ingewikkelde wereldje van de egyptologie.

Dat Bauval zich inderdaad niet goed realiseerde hoe ingewikkeld dit wereldje was, bleek wel uit het feit dan zijn theorieën nauwelijks pasten in het door de egyptologen gecreëerde kader. Volgens dat kader waren de piramiden van Gizeh slechts graven van de farao's, ook al was er nog nooit één lichaam in de sarcofagen van welke Egyptische piramide dan ook gevonden en waren er wel op andere plekken gemummificeerde lichamen van vooraanstaande farao's gevonden. De zogenaamde Koninginnekamer, de middelste kamer van de drie tot nu toe gevonden kamers in de Piramide van Cheops, werd bestempeld als een architectonische blunder. En de ondergrondse kamer was niet meer dan de 'oorspronkelijke grafkamer', dus ook een ruimte zonder functie. Bovendien zouden de oude Egyptenaren wat Bauval en Hancock beweerden met wat zij wisten van astronomie, geografie en wiskunde nooit bewerkstelligd kunnen hebben (negerend dat de Grote Piramide op zich al het bewijs was voor vergevorderde astronomische, geografische en wiskundige kennis). 

Bauval liet zich echter niet uit het veld slaan. Overtuigd als hij was over de waarheid van zijn theorieën besloot hij begin jaren '90 samen met Adrian Gilbert het Orion Mysterie te schrijven. Hij wilde niet dat zijn theorieën in de vergetelheid zouden geraken en stelde zich ten doel een zo'n groot mogelijk publiek te bereiken. Maar Bauval en Gilbert mochten schrijven en beweren wat ze wilden, de egyptologen wilden er ondanks Gantenbrinks bevindingen nog steeds niet veel van weten. In de boekwinkels kwam Het Orion mysterie terecht op de plank esoterie, waar het vol staat met boeken vol theorieën als die van Bauval en Gilbert. Bauvals theorieën leken definitief naar het land der fabelen verwezen. 

Echter, nog geen jaar later, in 1994, volgde naar aanleiding van Het Orion mysterie de documentaire De Grote Piramide: venster naar de sterren, in Nederland uitgezonden en bewerkt door de AVRO en beloond met een prijs. 

3. De documentaire 'De Grote Piramide: venster naar de sterren'  

'Een gedachte omschrijven was meer dan hem vastleggen. Het was een magische handeling. Wat opgeschreven was, zou ook daadwerkelijk gebeuren.' Robert Bauval zegt het met veel respect als hij samen met zijn vriend en medeschrijver Adrian Gilbert in de grafkamer van de uit de vijfde dynastie stammende piramide van Oenas binnen gaat en haar muren bewonderd. De cameraman die hen volgt brengt de hiërogliefen die er op staan geschilderd duidelijk in beeld. 'Het zijn de eerste versieringen die ooit in een piramide zijn aangebracht en de oudste religieuze teksten die er ooit zijn gevonden,' valt Adrian Gilbert Bauval bij. 
Langzaam, van boven naar beneden, begint Bauval enkele van deze in een rechte kolom staande hiërogliefen te vertalen: 

 Ik  vliet herwaarts. 
 Ik ben niet van deze aarde. 
 Ik hoor de sterren toe. 
 Ik zuil ten hemel als een reiger. 
 Als een valk kus ik het zerk. 
 Ik ben het wenen van God. 
 De boodschapper van God. 
 Ziet, de trouwe liefde volle Osiris is herwaarts gekomen. 
 Sterren van Orion, de schone. 
 Ik ben gekomen om Orion te roemen. 
 Mijn ziel is een ster van goud. 
 En met Hem zal ik eeuwig het uitspansel bereizen. 


Elke piramide na de piramide van Oenas en alle tempels vanaf de vijfde dynastie werden vanaf toen volgeschreven met dit soort religieuze teksten en afbeeldingen. Elke Farao, elke heerser van Egypte na Oenas, wilde op zijn beurt de zo beladen Egyptische religie beschrijven, tot uiteindelijk de Perzische vorsten na vele oorlogen in 341 v.C. Egypte veroverden en langzaam een eind maakte aan deze traditie. Na de Perzische vorsten werd Alexander de Grote de heerser van Egypte (zonder slag of stoot overigens, hij werd als een god binnengehaald en door de bevolking gezien als de bevrijder van Egypte). En na deze Griek kwamen de Romeinen onder leiding van Julius Caesar. Zij allen bleven, hoe groot ze ook waren, echter nooit langer dan de oorspronkelijke heersers van Egypte, de farao's, verdeeld over 30 dynastieën, die in totaal ongeveer 28 eeuwen regeerden over Egypte. En nooit legden zij zo massaal hun geloof vast als deze farao's in steen en later op papyrus deden, waarvan de Dodenboeken de best bewaarde overleveringen zijn. 

'En zie de sterren op het plafond,' wijst Gilbert op de regelmatige vijfpuntige figuren op het plafond, terwijl hij zich naar de kamera draait, 'het is alsof je je onder de sterrenhemel zelf bevindt.' - Bauval en Gilbert schuiven hun bewondering over het oude Egypte duidelijk niet onder stoelen of banken. 

Die avond vertelt Bauval hoe hij bij zo'n zelfde heldere nacht als deze niet in slaap kon komen. Hij kampeerde in Saoedi-Arabië in een woestijn samen met een vriend, een fanatiek amateur zeiler. Hij kroop uit zijn tent en keek vanaf een duin op naar de heldere Egyptische hemel. Geen wolkje verstoorde het beeld van duizenden fonkelende sterren, die de Grieken zich voorstelden als gaatjes in een zwart decor waarachter de bron des levens zou branden. Bauval maakte de zeiler, die vanwege zijn hobby goed bekend was met de sterrenhemel, wakker om hem mee te laten genieten van de heldere hemel boven hen. 

'Kijk,' zei de man wetende dat het Bauval interesseerde, 'daar heb je de zeven sterren van het sterrenbeeld Orion. Het is net een staande man. Je kunt hem herkennen aan de drie sterren in zijn gordel, die op het eerste gezicht netjes op een rechte lijn lijken te liggen, maar waarvan de derde, de minst heldere, als je goed kijkt, toch duidelijk een kleine knik naar het oosten maakt.'


Figuur 2.
De god Osiris afgebeeld aan de hemel door het sterrenbeeld Orion
 
Onmiddellijk begreep Bauval waarnaar hij keek. Als een lichtflits verhelderde de woorden van de schipper zijn geest. Gedachten schoten als kometen door hem heen. Flarden piramideteksten gingen aan zijn geestesoog voorbij. Vaag herinnerde hij de hiërogliefen die het scheppingsverhaal van Egypte vertelde, het verhaal van de wederopstanding van de god Osiris, dat als geen ander verhaal zo vervuld was van sterren als hij op dat moment:

"In den beginne zag Atum-Re, de grote zonnegod, op de nieuwe wereld neer. Hij droeg één van zijn kleinzoons, Osiris, op om tussen de mensen te leven en ze goedheid en beschaving te leren. Osiris, mens en god tegelijk, trok door Egypte met zijn echtgenoot Isis en maakte het land tot een heerlijk oord. Maar Seth, de broer van Osiris, werd jaloers en vermoorde hem. Hij hakte het lichaam van Osiris in 14 stukken en verspreidde ze over heel Egypte. Isis, overweldigd, door smart zwierf door het land om Osiris terug te vinden. Eindelijk vond ze al de stukken, bond ze samen met stroken stof en bracht Osiris nog even tot leven, zodat ze zich op zijn fallus kon plaatsen en zijn zaad kon opvangen. Osiris trok op ten hemel en Isis verborg zich tussen het riet van de Nijl. Ze baarde een zoon: Horus, die later de dood van zijn vader zou wreken. Isis had nu haar opdracht op aarde vervuld en voegde zich bij Osiris tussen de sterren".

Wetend dat het sterrenbeeld Orion voor de Egyptenaren de godmens Osiris voorstelde, de telkens weer als farao herboren vader van de godmens Horus, maakte hij op dat moment, misschien wel voor het eerst sinds de Perzische vorsten de macht in Egypte overnamen, de connectie tussen deze drie sterren en de drie meest beroemde piramiden van Egypte: de piramiden van Gizeh. Deze drie piramiden, in de traditionele egyptologie gedefinieerd als de piramiden van de farao's Cheops (Choefoe), Chefren (Chafre) en Mykerinos (Menkaure), gebouwd in de vierde dynastie, die zo'n 100 jaar duurde en die volgens de ruimste schattingen geplaatst kan worden tussen de jaren 2700 en 2400 v.C., stonden als de drie sterren van de gordel Orion, Zeta Orionis, Epsilon, en Delta, schijnbaar recht achter elkaar, maar de derde, de kleinste piramide van Mykerinos maakte precies als de minst heldere ster van de gordel van Orion een lichte knik naar het oosten. 

De volgende morgen ging Bauval onmiddellijk aan het werk. Hij bekeek Orion op het astronomisch simulatie programma Sky Chart 2000.. Daarmee kon hij de posities van de sterren op willekeurige momenten in de tijd en vanuit verschillende standpunten op de aarde zien. Hij vergrootte het, kopieerde het op een doorzichtige sheet en legde het over een plattegrond van Gizeh. De 'plattegrond' van de drie sterren van de gordel van Orion paste precies op de plattegrond van de drie piramiden van Gizeh.
 
Figuur 3.
De correlatie tussen Orion en Gizeh
Achtereenvolgens representeerde Zeta Orionis, Epsilon en Delta de Piramide van Cheops, Chefren en Mykerinos. Tot zijn grote verbazing constateerde hij ook dat twee van de overige vier sterren van Orion overeen kwamen de met piramiden uit de vierde dynastie, en wel de piramide te Aboe Roash van de zoon van Cheops en de piramide te Zawjet Al Arjan, waarvan niemand ooit begrepen had dat ze zover van de Gizeh waren gebouwd. Bauval concludeerde: 'De farao's van de vierde dynastie hebben gepoogd Orion op aarde na te bouwen!'. 

Toen hij echter de Nijl, waarvan hij zeker wist dat de Egyptenaren deze rivier zagen als de aardse melkweg, in dit plaatje wilde verwerken, constateerde hij dat de positie van Orion op aarde ten opzichte van de Nijl niet overeenkwam met Orion in de hemel ten opzichte van de melkweg. Het was op zijn sheet goed zichtbaar hoe de sterrengroep en de melkweg onjuist en scheef stonden ten opzichte van het grondplan van de drie piramiden en de Nijl. De beeltenissen in de hemel en op de grond waren onmiskenbaar hetzelfde, maar de afbeelding in de hemel moest op een of andere manier tegen de klok ingedraaid worden om een perfecte overeenkomst te bereiken. Dit kon alleen bereikt worden, begreep Bauval, door terug te gaan in de tijd, door te kijken naar de hemel boven Gizeh in een veel vroeger tijdperk. 

Hij stelde zijn computer in en ging op zoek in het verleden. Eerst voorzichtig door in stappen van honderd jaar terug te gaan in de tijd. Maar al snel, toen hij zag dat Orion daardoor niet snel genoeg draaide, begon hij stappen van 500 en 1.000 jaar te nemen, om vervolgens te eindigen in het jaar 10.400 v.C. In dat jaar kwam het uitspansel perfect met de aarde overeen. Het patroon van de melkweg kwam nu precies overeen met de loop van de Nijl en Orion was tot de rand van de horizon gezakt. Hij had zijn laagste positie bereikt die hij ooit zou bereiken. Vanaf dat punt zou hij, of je nu terug of vooruit in de tijd gaat, weer gaan stijgen.

Dit geldt overigens voor alle sterren in het jaar 10.400 v.C. Het is het jaar waarin een cyclus begint van ongeveer 26.000 jaar (volgens sommige bronnen schatte de Egyptenaren het precies op 25.920 jaar), ook wel het Grote jaar genaamd. Deze periode wordt gedefinieerd door het begrip precessie, ofwel de snelheid waarmee de (noord-zuid)as van de aarde 'schommelt', een beweging die bijvoorbeeld verklaard waarom de poolster in de loop van de tijd van zijn plaats verandert en nu niet langer als bepaling van het exacte noorden kan dienen. 
Fig 4
Dr precessie cyclus
De eerste paar duizend jaar van deze periode wordt in de Egyptische 'geschiedschrijving' beschreven als Zep-Tepi (De Eerste Tijd). In die tijd zouden er volgens de Egyptische religie mensen leven die wij nu beter kennen als de Egyptische goden Maat, Osiris, Isis, Anubis, Horus, Thoth, Hathor, Nephtys, en Seth. En speciaal voor die tijd zijn de piramiden uit de vierde dynastie opgericht en belichamen tot op de dag van vandaag een blijvende herinnering aan die tijd. In het bijzonder de piramide van Cheops, die naar aanleiding van haar afmetingen in combinatie met haar vorm en positie op aarde reeds door menig onderzoeker een bolwerk van astronomische, geologische en wiskundige kennis is genoemd. 


4. Het mondopeningsritueel 



De manier waarop Bauval en Gilbert hun theorieën uiteenzetten leek zeer overtuigend. Bij nadere beschouwing bleken ze echter toch te radicaal voor de orthodoxe egyptologen om zomaar aan te nemen. Ze gaven de volgende argumenten: 






1. Voor het bouwen op zo'n grote schaal en zo precies als de theorie doet vermoeden is veel astronomische, geologische en wiskundige kennis vereist, die de Egyptenaren rond 2700 (het begin van de vierde dynastie) niet gehad kunnen hebben. Daar zijn in elk geval geen archeologische aanwijzingen voor. Zo zijn de benodigde meetinstrumenten bijvoorbeeld nooit teruggevonden. 


2. Als ze desondanks hoogstaande astronomische kennis hadden, bijvoorbeeld buiten het zicht van de gewone bevolking en archeologen in de handen van een geheime Egyptische priesterorde, dan zouden ze zeker geen weet van gehad hebben van precessie, de draaiing van de aarde om zijn noord-zuidas. De Grieken waren de eerste die (in nagelaten geschriften) melding maakte van deze beweging en beredeneerden dat de aarde een bol moest zijn die rond de zon draait. En pas in de loop van de eerste eeuwen na Christus zijn er juiste schattingen gemaakt van de snelheid waarmee de aarde om de zon draait (365,24 dagen) en 'schommelt' om haar eigen as (25.920 jaar). 

3. De enige mogelijkheid dat ze zonder kennis van precessie de hemel van 10.400 v.Chr. hebben kunnen nabouwen is dat er tekeningen daterend uit die tijd gedurende 8000 jaar aan elkaar zijn doorgegeven. Of dat ze die hebben gevonden. Maar dat lijkt helemaal onmogelijk. Aan mensen rond 10.400 wordt door de huidige geschiedkundigen nauwelijks enige beschaving toegeschreven, laat staan beschaving die kan communiceren met landgenoten die pas 8.000 jaar later op het toneel verschijnen. 

Bauval liet zich door deze (schijnbaar) evidente argumenten echter niet ontmoedigen. Hij schreef samen met Graham Hancock nog een boek: De boodschap van de Sfinx. En in de documentaire De Grote Piramide: venster naar de sterren kwam de volgende beschrijving van de mogelijke functie van de schachten naar voren die de vermoedens over een relatie tussen de Piramiden van Gizeh en het sterrenbeeld Orion alleen nog maar versterkten. 

Deze documentaire liet zien hoe de zuidschacht van de Koningskamer volgens een oud onderzoek van Badawi en Trimbel (1964) 'fabelachtig precies' wijst naar de plek aan de hemel waar ten tijde van de voltooiing van de Grote piramide Zeta Orionis te vinden was. Met behulp van de metingen van Gantenbrink toonden Bauval en Hancock zelf aan dat de zuidschacht van de Koninginnekamer op de ster Sirius wijst, de noordschacht van de Koningskamer op de ster Alpha Draconis en de noordschacht van de koninginnekamer op de ster Beta Ursa Minor. Ervan uitgaande dat het inderdaad de bedoeling van de piramidebouwers van de vierde Dynastie was om het sterrenbeeld Orion op aarde na te bouwen en de schachten op deze sterren te richten, komt de datum van voltooiing van de bouw van de Grote Piramide, nagegaan met behulp van precessie, neer op ongeveer 2450 voor Chr., wat in overeenstemming is met eerdere schattingen van egyptologen. 

Figuur 5.
De schachten en de sterren waar ze in 2450 voor Chr. op gericht stonden
 

Sirius wordt volgens de Egyptische mythologie gerepresenteerd door de godin Isis, de echtgenoot van Osiris. Osiris zelf representeert het sterrenbeeld Orion. De connectie van de twee zuidschachten die zodoende ontstaat met deze twee belangrijkste hoofdpersonen uit de Egyptische mythologie, prikkelden Bauval en Gilbert om enkele rituelen van de Egyptenaren na te gaan. Ze vonden het volgende ritueel, het zogenaamde mondopeningsritueel, waarvoor de Koninginnekamer gebruikt zou kunnen zijn. Het wordt in vele afbeeldingen weergegeven en zou in werkelijkheid ongeveer als volgt plaatsgevonden kunnen hebben: 

De farao dood, gemummificeerd en geheel stijf, tot in het puntje van zijn fallus, werd op het moment van het opkomen van de ster Sirius voor de zuidschacht van de Koninginnekamer geplaatst. Zo kon de Cheops, maar misschien ook farao's na hem, 'communiceren' met zijn mythologische vrouw Isis. Met zijn fallus gestoken door de schacht kon hij de ster Sirius, zijn mythologische vrouw Isis, bevruchten en zwanger maken van een nieuwe Farao. Voor de bevruchting moest hij wel, net als in het scheppingsverhaal, tot leven worden gewekt. Daarvoor zorgde de zoon van de Farao. Gehuld in een masker van een adelaar, het symbool van de opstijgende ziel naar de hemel, hanteerde hij een dissel in de vorm van de Grote Beer (een sterrenbeeld aan de noordelijke sterrenhemel, die de Egyptenaren, omdat hij, gezien van het noordelijk halfrond, nooit onderging, de onsterfelijke noemden) en opende hiermee de mond van de farao. Daarna 'blies' zijn vrouw, gekleed als de godin Isis, met behulp van een staf in de vorm van het Ankh-teken hem zijn laatste levensadem in. Met dat laatste beetje leven in hem was de farao in staat Sirius-Isis te bevruchten. Tweehonderdtachtig dagen (negen maanden) later kwam Sirius in het oosten tijdens zonsopgang op. Dit werd het Hiliahische opgaan van Sirius genoemd, het grote moment van de wedergeboorte: De erfgenaam van de troon werd symbolisch herboren als Horus, de zoon van Isis en Osiris. 

Na dit mondopeningsritueel werd de Farao plechtig naar de Koningskamer gedragen. Daar werd hij in de sarcofaag gelegd. Vanuit die sarcofaag kon zijn ziel via de schacht, die op de ster Zeta Orionis gericht stond, opstijgen naar deze meest heldere ster van Orion en als een god zich verenigen met de andere goden. Zijn lichaam bleef op aarde, maar wel, omdat het zorgvuldig gemummificeerd was, intact. Zo kon de farao na zijn dood heen en weer blijven reizen tussen hemel en aarde en een positieve invloed op Egypte blijven uitoefenen. 

Ondanks het feit dat er nooit mummies in piramiden zijn gevonden, is altijd aangenomen dat piramiden dienden als graven. Toen de eerste onderzoekers de zorgvuldig gesloten en verborgen ingang van de piramide van Cheops opende, werd ook daarin geen lichaam gevonden. De sarcofaag in de Koningskamer had geen deksel en was volkomen leeg. Het leek onwaarschijnlijk dat de Egyptenaren die wisten hoe ze piramide moesten openen, het lichaam van de farao zelf hadden weggehaald. Zouden grafschenders het lichaam, dat volgens overleveringen bedekt was geweest met edelstenen, gestolen hebben? Dat was eerder gebeurd bij andere graven en volgens sommige verhalen ook bij andere piramiden. In die piramiden was het echter gemakkelijk geweest om in te breken. In de piramide van Cheops was dit vrijwel onmogelijk. Zou de sarcofaag dan geen doodkist en de piramide geen graf zijn geweest? Was het de bedoeling dat de farao of wie dan ook slechts voor een bepaalde tijd in de sarcofaag bleef liggen, bijvoorbeeld tot de sterren een bepaalde stand aan de hemel hadden aangenomen en het tijd was om Isis te 'bevruchten'? Was dit soms onderdeel van het beruchte inwijdingsritueel dat voorafging aan de opleiding tot priester van Egypte, waarvan bekend was dat het juist zij waren die de ware macht in Egypte hadden, ook in tijden dat Egypte bezet was door volkeren van buitenaf? 

Intrigerende vragen waar onderzoekers vooralsnog het antwoord schuldig op moeten blijven. Bauval bleef zich in elk geval ten doel stellen te bewijzen dat Orion, het jaar 10.400 voor Chr. en de piramiden uit de vierde dynastie onmiskenbaar met elkaar in verband staan. Dat was nodig, want de mensen die bepaalden wat als waar en wat als niet waar mag aangenomen worden over het oude Egypte, de egyptologen, waren nog steeds niet overtuigd. Opnieuw buiten de piramide van Cheops vond Bauval een nieuwe aanwijzing. Ditmaal niet in een andere piramide, niet eens in een tekst, maar in een beeld, een uit een rots gehouwen leeuw met het hoofd van een mens: de Sfinx. 

5. De Boodschap van de Sfinx  

De Grote Sfinx van Gizeh is het grootste stenen standbeeld ter wereld en al eeuwenlang een bron van mythen, fabels en legendes. Sinds de eerste Egyptenaren haar opgroeven van onder het woestijnzand waaronder het lag verborgen, is de Sfinx gesluierd geweest in geheimzinnigheid. Farao Thoetmozes IV (1401 - 1391) bevestigde dit door in een granieten stèle tussen de poten van de Sfinx onder andere te laten graveren dat ze een 'magische kracht' was die op deze plaats 'vanaf het begin van alle tijden' stond. Wat wist Toetmozes meer dan wij nu weten? 


Figuur 6.
De Sfinx en haar afmetingen
 

 De huidige consensus is dat de Sfinx rond 2.500 v.C. door farao Khafre is gebouwd. Geologisch bewijsmateriaal uit 1991 toonde echter aan dat de Sfinx tenminste 6.000 jaar v.Chr. was gebouwd, 3.000 jaar voordat de Egyptische beschaving begon. Het bracht een schok van ongeloof teweeg in de wereld van de egyptologie. Hoewel ook de 19de-eeuwse egyptologen gewoonlijk stelden dat de Sfinx veel ouder was dan de piramiden, werd de toeschrijving aan Khafre in de 20ste eeuw door vrijwel iedereen aanvaard. 

Eén man met doorzettingsvermogen, de Amerikaanse schrijver en autodidactische egyptoloog John Anthony West, had er 15 jaar voor nodig om de heersende ideeën te veranderen. De reden waardoor de gevestigde egyptologen geloofden dat de Sfinx door Khafre was gebouwd, was dat het gezicht overeenkomsten vertoonde met het standbeeld van de Farao in het Museum van Cairo. West liet aspecten zien in de zichtbare link tussen de Sfinx en Khafre die niet klopten, door ongewone methodes te hanteren. 

West riep de hulp in van luitenant Frank Domingo, een gerechtelijk deskundige van de politie in New York, die gespecialiseerd was in het reconstrueren van gezichten waarvan de trekken verloren zijn gegaan of verminkt. Domingo vergeleek het gezicht van de Sfinx met het standbeeld van Khafre in het museum. Uit de gedetailleerde schetsen die van beide gezichten werden gemaakt, concludeerde hij dat de twee standbeelden verschillende persoonlijkheden voorstelden. Domingo voegde daar aan toe dat: 'Als er in de toekomst onweerlegbare informatie komt dat aangeeft dat de Sfinx Khafre is, dan waren de kunstenaars die het beeld maakten onbekwame technici.' 

Veel traditionele egyptologen doen laatdunkend over Domingo's werk. Dr. James Romano van het Brooklyn Museum in New York zegt dat de Egyptische kunst niet fotografisch was maar de realiteit veridealiseerde, en dat Domingo de moderne normen op oude esthetica toepaste, waardoor Domingo's analyse geen waarde had. 

Omdat Domingo's bewijsmateriaal voor de egyptologen niet afdoende bewees dat de Sfinx ouder was dan voorheen werd gedacht, ging West - zoals ook Bauval en Gilbert na de afwijzing van hun theorieën twee jaar later zouden doen - op zoek naar meer aanwijzingen. Hij stelde dat de erosie van de Sfinx niet was ontstaan door de woestijnwind en -zand, maar door regenwater. Echter de laatste keer dat Egypte een langdurige periode van hevige regens had gekend, was na de laatste ijstijd die 12.000 jaar v.C. was begonnen, vlak voor de tijd die Bauval en Gilbert met behulp van precessie gedefinieerd hadden als het begin van het Grote Jaar... 

West kon alleen zijn watererosietheorie bewijzen aan de traditionele egyptologen door de medewerking van een gerespecteerd academisch geoloog, die bevestigde dat het steen inderdaad door water was uitgesleten. Na een lange zoektocht vond hij eindelijk een deskundige die wilde luisteren: Dr. Roberts Schoch van de universiteit van Boston. Schochs onderzoek bevestigde dat het lichaam van de Sfinx en de muren van de greppel waarin het zich bevindt, klassieke tekens van wateruitslijting vertonen. Hij ontdekte ook dat het monument en het nabij gelegen tempelcomplex uit dezelfde steen waren gehouwen. 

Er was een vreemde afwijking. De Sfinx met de muren eromheen waren zo ernstig afgesleten dat ze groeven van een meter diep in het gesteente vertoonden. Ter vergelijking waren de identieke lagen van de rots daar dicht in de buurt nauwelijks door het weer uitgesleten. Dat gaf aan dat de Sfinx in fasen was uitgehouwen waarbij het vroegste houwwerk aan watererosie blootgesteld was geweest, en het latere aan winderosie. Om deze theorie nog meer kracht bij te zetten, wilde West weten wanneer het gesteente rondom de Sfinx was uitgehouwen. Zou hij zo erachter komen wanneer de Sfinx was gebouwd? Toen haalde hij Dr. Thomas Dobecki erbij, een seismografisch specialist van een adviesbureau uit Houston. Door de watererosie te analyseren op de grond rondom de Sfinx, kon Dobecki een schatting maken wanneer het steen was uitgehouwen. Hoe verder de watererosie gaat, hoe langer de oppervlakte van het gesteente is blootgesteld aan regen. Daarmee zouden Dobecki's experimenten aantonen hoe ver de erosie de steen had aangetast, en van daaruit kon hij de leeftijd van de Sfinx inschatten. Dobecki's seismografische experimenten en Schoch's observaties bewezen dat het lichaam van de Sfinx inderdaad in verscheidene fases was uitgehouwen, en dat de zwaar uitgesleten voorkant van het monument, de achterkant rond 3.000 jaar antidateerde. 

Schoch's conclusie was dat Khafra de Sfinx in een gedeeltelijk afgebouwde staat ontdekte. Khafra repareerde de Sfinx en de tempels daaromheen door granieten platen over de lijmsteen te plaatsen. Volgens Schoch moest de Sfinx vanwege zijn ouderdom vele reparaties hebben ondergaan gedurende enkele duizenden jaren. En omdat het hoofd van de Sfinx relatief kleiner is dan het lichaam, hebben de Egyptenaren het waarschijnlijk met een ander gezicht ontdekt. Vervolgens herbouwden ze de Sfinx volgens de Egyptische stijl. 

Dobecki's experimenten onthulden ook een ander geheim: een aantal nog niet onderzochte tunnels en een grote rechthoekige kamer vijf meter onder de voorpoten van de Sfinx. Was dit misschien de kamer die op 29 oktober 1935 door Edgar Cayce, de beroemde Amerikaanse Slapende Profeet, was voorspeld? Hij stelde dat de overlevende van het verloren rijk Atlantis in 10400 v.C. naar Egypte waren gekomen en de Sfinx en de Grote Piramide binnen 100 jaar na hun komst hadden gebouwd. Misschien wel nog belangwekkender was dat Gayce voorspelde dat voor het einde van de 20ste eeuw 'een ruimte met gegevens... zou gevonden worden waar de schaduwlijnen of het licht tussen de poten van de Sfinx valt'. Binnenin de kamer is volgens Cayce een bibliotheek van wijsheden uit de verloren beschaving van Atlantis verborgen. 

Dr. Schoch had een reputatie hoog te houden en hij verklaarde in het openbaar dat de Sfinx niet eerder dan 8.500 jaar geleden gebouwd was en hij zich niet inlaat met argumenten die niet in verband staan met geologie. West is minder voorzichtig. Naar zijn mening is de Sfinx minstens 12.000 jaar oud. Bauval en Gilbert durven de Sfinx zelfs preciezer te dateren. In Het geheim van de Sfinx noemen ze opnieuw het jaartal 10.400 v.C. Zij beweren dat niet alleen de piramiden van Gizeh aan de hand van de sterren naar deze periode verwijzen, maar ook de Sfinx in dit geheel een belangrijke rol speelt. Zij beweren dat zoals de piramiden uit de vierde dynastie Orion op aarde representeren, ook de Sfinx een tegenhanger aan de hemel heeft, en wel het sterrenbeeld Leeuw. Geen onaannemelijke gedachte, gezien de reeds geconstateerde specifieke relatie van de Piramiden met het sterrenbeeld Orion en de vele verwijzingen in de mythologische verhalen van de Egyptenaren naar het uitspansel boven Egypte in het algemeen. Helemaal aannemelijk wordt het als je de afbeelding van de hemel boven Gizeh tijdens het lentepunt in 10.400 voor Chr. nogmaals vergelijkt met de piramiden van Gizeh en de Sfinx nu ook in deze afbeelding plaatst. Het sterrenbeeld wat op dat moment net verschijnt boven de oostelijke horizon (de plek waar de Sfinx sinds hij uit het woestijnzand is opgegraven zich wezenloos op staart) is het sterrenbeeld Leeuw (zie afbeelding). 
Figuur 7.
Gizeh in het jaar 10.400 voor Chr., van het Grote Jaar waarin we nu leven

Het sterrenbeeld Leeuw is één van de twaalf sterrenbeelden van de zodiak gelegen op het pad van de ecliptica. Gezien vanaf de aarde reist de zon via dit pad door alle twaalf sterrenbeelden, tegenwoordig beginnend op 21 maart, het lentepunt, in het sterrenbeeld Vissen. Achtereenvolgens gaat hij door het sterrenbeeld Ram, Stier, Tweelingen, Kreeft, Leeuw, Maagd, Weegschaal, Schorpioen, Boogschutter, Steenbok en Waterman. De definitie van deze twaalf afzonderlijke sterrenbeelden en hun naamgeving, is al zo oud als de eerste beschavingen. Historisch wordt de uitvinding van deze astronomische indeling van de ecliptica toegeschreven aan de Babyloniërs. De Egyptenaren kenden deze indeling echter ook en veel van de symbolen waarmee de sterrenbeelden werden afgebeeld kwamen overeen met die van de Babyloniërs. Zo bedoelden de Egyptenaren met het sterrenbeeld Leeuw dezelfde groep sterren die de Babyloniërs zo noemde en die zelfs wij nu nog kennen als het sterrenbeeld Leeuw
Figuur 8.
De dierenriem van Dendera

De twaalf sterrenbeelden van de zodiak vormen de basis voor de eerste astronomie, waaruit zich later de astrologie zich ontwikkelde en deze basis is nooit meer veranderd. Wat echter wel constant veranderde, is het sterrenbeeld dat zich het eerste sterrenbeeld van de zodiak mocht noemen, of wel het sterrenbeeld waar de zon doorheen gaat tijdens het lentepunt. Deze verandering wordt veroorzaakt door de in figuur 4 beschreven precessiebeweging. De twaalf sterrenbeelden van de zodiak kun je verdelen over één zonnejaar, met als gevolg dat ruwweg elke maand in het teken staat van een sterrenbeeld. 

Op diezelfde manier kun je de sterrenbeelden ook verdelen over het Grote Jaar. Het Grote Jaar duurt 25.920 jaar, wat inhoudt dat gedurende een periode van ongeveer 2.160 jaar hetzelfde sterrenbeeld bij zonsopgang op 21 maart vlak boven de horizon is te zien. Zo'n periode wordt in de astrologie vernoemd naar dat bewuste sterrenbeeld. Zo leven wij nu in het Vissentijdperk. Het sterrenbeeld Vissen heeft nu van alle sterrenbeelden de meeste invloed op de gebeurtenissen op aarde. Het Vissentijdperk begon ongeveer 1.600 jaar geleden. Het sterrenbeeld Vissen verdreef op dat moment het sterrenbeeld Ram van zijn plaats vlak boven de horizonrand. Ongeveer 2.160 jaar daarvoor had Ram hetzelfde gedaan met het teken Stier. Stier verdrong op haar beurt Tweelingen; Tweelingen Kreeft en Kreeft uiteindelijk Leeuw, het grootste en informeel het eerste teken van de zodiak, het teken waarin de zon stond in Zep-Tepi, het begin van het Grote Jaar. Het sterrenbeeld Leeuw duidt het begin aan van het 25.920 jaar durende tijdperk waarin wij nu leven, dat bij het 'binnenkort' te bereiken sterrenbeeld Waterman, ongeveer in het jaar 2.560, op de helft zal zijn (zie overzicht tijdperken). 

 
Tijdperken uitgaande van Zep-Tepi
1. Leeuw
10.400 voor Chr. tot 8.240 voor Chr.
2. Kreeft
8.240 voor Chr. tot 6.080 voor Chr.
3. Tweelingen
6.080 voor Chr. tot 3.920 voor Chr.
4. Stier
3.920 voor Chr. tot 1.760 voor Chr.*
5. Ram
1.760 voor Chr. tot 400 na Chr.
6. Vissen
400 na Chr. tot 2.560 na Chr.**
7. Waterman
2.560 na Chr. tot 4.720 na Chr.
8. Steenbok
4.720 na Chr. tot 6.880 na Chr.
9. Boogschutter
6.800 na Chr. tot 9.040 na Chr.
10. Schorpioen
9.040 na Chr. tot 11.200 na Chr.
11. Weegschaal
11.200 na Chr. tot 13.360 na Chr.
12. Maagd
13.360 na Chr. tot 15.520 na Chr.

* Met onder meer de vierde dynastie waarin de belangrijkste en grootste piramiden van Egypte werden gebouwd.
** Het tijdperk waarin wij nu leven.


6. Het begin der tijden 

Over wat er achter de tweede geheime deur in de schacht van de Koninginnekamer zit, wordt druk gespeculeerd. Maar waarschijnlijk zal ook deze, net als de ruimte die recent gevonden en geopend is onder de voorpoten van de Sfinx, leeg zijn, leeg en onbeschreven. De taal van de piramiden en de Sfinx is niet de taal van het woord of van de kunstschatten die andere Farao's hun graven mee innamen. De taal van deze oermonumenten, opgericht ter herinnering aan 'het begin de tijden', is de taal waar tegenwoordig ook onze wetenschap zich in uitdrukt. Het is de taal van de abstractie, de wiskunde, het symbool, met als doel het vastleggen en overdragen van kennis over wiskunde, geologie en, zoals in dit artikel voornamelijk naar voren is gekomen, astronomie. Was dit wat de slapende profeet Edgar Cayce bedoelde met 'een ruimte met gegevens'? Moeten we de Piramide van Cheops beschouwen als die plek en zijn geheim nu eindelijk als onthuld? Een ding is in elk geval nog niet duidelijk en wordt hoe meer we ontdekken alsmaar onduidelijker: hoe waren de oude Egyptenaren, die, zoals wij dat tegenwoordig omschrijven, in het steentijdperk leefden, tot het bouwen van hun monumenten in staat, en hoe konden ze deze zo in harmonie laten zijn met het uitspansel boven hen?


Hoewel we het antwoord schuldig moeten blijven, wordt het naar mate de puzzelstukjes meer en meer op hun plaats beginnen te vallen, duidelijk dat ze hier wel degelijk in staat toe waren. Zijn de monumenten zelf hier immers niet het levend bewijs van? We zullen moeten concluderen dat we veel aan ze verschuldigd zijn. Niet alleen vormden ze de bakermat voor de godsdiensten die na het verval van Egypte tot bloei kwamen, ongetwijfeld ontwikkelden ze ook wetenschappen waar wij nu nog steeds gebruik van maken, waaronder astronomie en haar minder serieus genomen zus astrologie. In bijna geheel onveranderlijke vorm werd het via hen, door de Grieken en de middeleeuwers aan ons doorgegeven. Zo onveranderlijk zelfs dat wij iemand die in de dertig dagen na 21 maart geboren wordt nog steeds een Ram noemen. Misschien nodigen Bauvals theorieën en het nieuwe ijkpunt 10.400 voor Chr. ons uit juist dit onderdeel eens goed onder de loep te nemen. 

BIBLIOGRAFIE 

1. Bauval, Robert, en Hancock, Graham, De boodschap van de Sfinx, Sleutel tot de oorsprong van onze beschaving, London, 1996
2. Bauval, Robert, en Gilbert, Adrian, Het Orion Mysterie, Het raadsel van de piramiden onthuld, London, 1993 
3. X-factor, nr 4, blz 90-94, Het raadsel van de Sfinx, Wat ligt er verborgen in de ongeopende kamer van dit monument dat duizende jaren voor de Grote Piramide werd gebouwd?, Gilze, 1997 
4. X-factor, nr 5, blz 136-140, De geheimen van de Grote Piramide, Ligt in een pas ontdekte kamer het bewijs dat de Egyptische piramides helemaal niet als graftombes waren bedoeld, zoals altijd is aangenomen?, Gilze, 1997


Eerder gepubliceerd op 25 nov. 2015








Geen opmerkingen :

Een reactie posten